De Costa de la Luz in de Spaanse provincie Huelva heeft vele stranden van meer dan 10 kilometer. Met een aangename oceaanbries is het hier het hele jaar goed uit te houden, en dat is dan ook de reden dat steeds meer Nederlanders zich hier vestigen. Bovendien vind je er mooie natuurgebieden zoals de Coto Doñana, wordt hier een van de meest bijzondere pelgrimages van Spanje gehouden, die van El Rocío, en vind je er mooie stadjes, kloosters en kastelen vol historie die nog niet door massa’s toeristen worden overspoeld. 

Waanzinnige zonsondergang

Waarom deze kust de Costa de La Luz wordt genoemd, ervaren we meteen de eerste avond, als we voor het eten nog even naar het strand van La Antilla rijden. Als we aankomen kleurt de horizon alle tinten roze, rood en blauw, het lijkt net een kitschschilderij van Bob Ross. Met de camera in onze handen vergapen we ons aan de lucht, die steeds verder van kleur verschiet. Alleen deze zonsondergang maakt onze reis al onvergetelijk. De volgende ochtend rijden we naar Huelva, waar we eerst flink schrikken. De stad wordt omgeven door zware industrie: metaalfabrieken, raffinaderijen,  scheepswerven. Maar ook zien we kilometerslang wit plastic. Kassen, waarin  de aardbeien worden geteeld waar deze streek beroemd om is. Niet echt een charmante aanblik.

De indrukwekkende geschiedenis van Huelva

Maar in de binnenstad is alles anders. Wij hebben een tafel gereserveerd in sterrenrestaurant Acánthum maar gaan eerst op pad met Jesús. Onze charmante gids is geboren in het centrum van de stad en spreekt vloeiend vijf talen. Dat is vrij uniek in Spanje. Hij vertelt dat Huelva vanwege een grote aardbeving in 1755 niet kan bogen op Moorse en Romeinse architectuur, zoals veel andere steden van Andalusië. Toch ontstond de stad net als Cádiz al in de tijd dat de uit het huidige Libanon afkomstige Feniciërs hier aan de macht waren. Zij stichtten in de monding van de Río Tinto en de Río Odiel een haven die ze Onuba doopten. Maar mogelijk lag in dit gebied ook  5000 jaar voor Christus al een zeer welvarende stad. Uit Bijbelteksten blijkt dat koning Salomo 3000 jaar geleden handel dreef met de rijke stad Tarsis of Tartessos die hier zou hebben gelegen. De Griekse geschiedschrijver Herodotes schrijft over de uitzonderlijke rijkdom van Tartessos. Volgens andere Griekse schrijvers was er zoveel edelmetaal dat de Tartessiaanse schepen zilveren blokken gebruikten als anker. Ook zou Tartessos volgens de Grieken een uitgebreid wettenstelsel en een indrukwekkende literatuur hebben gehad. Maar daar is helaas niets meer van over. Wat we wel zeker weten is dat Huelva in de Romeinse en islamtische tijd een belangrijke doorvoerhaven was van grondstoffen.

Modernistisch stadspaleis

Onze gids Jesús neemt ons als eerste mee naar de Engelse wijk aan de oostkant van de stad, de Barrio Reina Victoria. Deze werd in 1917 gebouwd door de Engelsen, die in die tijd de mijnen van Río Tinto in het achterland in handen hadden. De witte huisjes met groene en gele beschilderingen en religieuze tegeltableaus zijn een bijzondere mengeling van Engelse, Spaanse, moorse en Portugese architectuur. Lopend door de stad stuiten we op verschillende kerkjes, waar ook nog Romeinse en Moorse sporen te vinden zijn. Maar wat opvalt in Huelva is vooral de kalme sfeer. En dan zijn er nog de bijzondere plekjes die je alleen ziet als je met een gids door de stad loopt. Jesús neemt ons bijvoorbeeld mee naar het Centro de Participación Activa para Personas Mayores Mora Claros in de Calle Alcalde Mora Claros 15. Hier kun je een maaltijd krijgen voor zo’n €5. Maar dat is niet de reden dat we naar binnen gaan. Het blijkt een juweeltje van een modernistisch stadspaleis dat begin 20e eeuw werd gebouwd. Rijk beschilderde glas-in-loodramen, tegeltableaus met bloemen en vogels. Je kijkt je ogen uit.

 

De schepen van Columbus

Waar Huelva zelf niet echt veel te bieden heeft voor cultuurliefhebbers, struikel je even buiten de stad over plekken met een gigantische historische betekenis. Deze regio speelde een cruciale rol bij de voorbereidingen van Columbus voor zijn reis naar Amerika. Op een kwartiertje rijden van de stad ligt het Monasterio de la Rábida, het klooster waar de beroemde zeevaarder aanklopte nadat hij in Portugal bot had gevangen toen hij zijn plannen presenteerde. Volgens Columbus moest er een alternatieve route zijn naar Azië. De franciscaan Fray Antonio de Marchena geloofde in zijn plannen en zorgde ervoor dat Columbus via een bevriende non, een tante van de koning, in contact kwam met het vorstenpaar Fernando en Isabel. Zij besloten hem te steunen en samen met schepenbouwers en zeevaarders uit het naast Huelva gelegen Palos de la Frontera trof Columbus alle voorbereidingen. We rijden bij aankomst eerst even naar de waterkant, waar replica’s op ware grootte liggen van de Niña, de Pinta en de Santa María. Ongelofelijk dat Columbus met deze schepen Amerika heeft ontdekt. Ze zijn iets meer dan 20 meter lang en zo’n 7 meter breed, notendopjes als je het vergelijkt met de cruiseschepen die wij nu kennen.

 

De maagd en de veroveraars

Het klooster van La Rábida wordt nog steeds beheerd door de franciscaner monniken. Waren het er vroeger twaalf, net zoveel als de apostelen, nu zijn er nog maar vijf over. Bij de entree hangt een schildering van de monniken en paus Johannes Paulus II , die hier in 1993 kwam om de madonna van deze kerk, Santa María de la Rábida, ook wel de Maagd van de Wonderen genoemd, te eren en een kroontje op haar hoofd en dat van Jezus te plaatsen. In het klooster wordt de geschiedenis van de reis van Columbus minutieus uit de doeken gedaan. Met schilderijen, replica’s van de schepen, documenten, aarde en vlaggen van alle landen die door de Spanjaarden werden veroverd en een audiotour die ook in het Engels beschikbaar is. Maar wij luisteren liever naar de gids die een groep schoolkinderen vertelt wat er allemaal gebeurd is in dit klooster. In de kapel wijst ze op het beeldje van de maagd met het kroontje erop. ‘Weten jullie wie dat is?’ ‘Sí,’ klinkt het braaf in koor. ‘La virgen.’ Eronder staan zilveren replica’s van de drie schepen en de maagd wordt omringd door muurschilderingen die de geschiedenis uitbeelden. Als de kinderen weg zijn en het rustig is worden we overmand door de schoonheid van de kloostergang. De bovenkant werd verwoest maar de onderkant dateert uit de 15e eeuw en bevat nog enkele originele mudejarfresco’s.

Magisch kasteel en oude moskee

Via het mooie Moguer, waar je het klooster kunt bezoeken waar de tante van de koning woonde, rijden we een halfuurtje verder noordwaarts, naar Niebla. De donkerbruine stadsmuur met meer dan veertig wachttorens en het kloeke kasteel erachter verraden dat dit slaperige stadje aan de Río Tinto in vroeger tijden van groot belang is geweest. Er zijn hier zelfs sporen gevonden die erop wijzen dat de Tartessianen hier enkele eeuwen voor Christus al koper delfden. Ook in de tijd daarna bleef de stad van grote betekenis omdat de ertsen uit de omgeving via de rivier zo naar de Middellandse Zee konden worden vervoerd. Het Castillo de Guzmán werd door de Arabieren gebouwd op de plek waar eerst een Romeins bouwwerk stond. Hoewel dit complex dus een indrukwekkende geschiedenis heeft, is er op zondag maar een handjevol toeristen. Het voelt net zoals in 1985 in het Alhambra, voordat het door massa’s toeristen werd bestormd. In alle rust kunnen we de gangen doorstruinen, de torens beklimmen en de kelders induiken. In de zomer wordt hier het Festival de Teatro y Danza Castillo de Niebla gehouden. Het moet magisch zijn om op deze imposante binnenplaats naar een dansvoorstelling te kijken. Door het pittoreske oude stadje komen we later bij de kerk Santa María de la Granada. Ooit was dit de hoofdmoskee van de stad en in de charmante voorhof herken je nog de mihrab, die vroeger diende als minaret. We voelen ons zelf een soort ontdekkingsreizigers in deze uithoek van Spanje.

Dit artikel is geschreven door de redactie van het tijdschrift ESPANJE! Wil je meer leuke en handige Spanjetips van ons? Abonneer je dan hier en mis niks meer.

Natuurpark Doñana is drie keer Texel

Wonderlijk dat Nederlandse reisgidsen nauwelijks reppen over het klooster in La Rábida en het kasteel van Niebla. Die concentreren zich vooral op El Rocío en het Parque Doñana dat we de volgende dag bezoeken. Als we komen aanrijden in El Rocío is het een drukte van belang. Onze auto wordt in ruil voor een euro naar een vrij plekje gedirigeerd. Het is zondag en dan mogen zes hermandades, broederschappen die hier bijeenkomen om de Maagd van Rocío te eren, een optocht houden. In totaal zijn er meer dan honderd broederschappen, maar elke week mogen er maar zes de ronde doen, vertelt de ober van het terras waar we even koffiedrinken. We kijken onze ogen uit. In het hele dorpje ligt zand op de grond, geen klinker of asfalt te bekennen. Ruiters op paarden rijden voorbij. Het is net of we in een westernfilm zijn beland. De kerkklokken luiden en even later staan we in de kerk met honderden mensen te luisteren naar de voorganger die liefde predikt. Met Pinksteren wordt hier de grootste pelgrimstocht van het land gehouden. In flamencotenue gestoken mannen en vrouwen rijden op huifkarren door het beschermde Nationale Park Doñana om de maagd eer te bewijzen. Wij zijn blij dat het geen Pinksteren is en we alle ruimte hebben om door het mooie dorp te slenteren. Met lunchtijd hebben we geluk. We zijn de eersten en krijgen in restaurant Toruño een tafel met uitzicht op het natuurpark. Een uurtje later moeten we in het bezoekerscentrum El Acebuche zijn voor een bustocht van vier uur door het park. Doñana, bestaande uit een zeer beschermd en niet vrij toegankelijk deel dat Parque Nacional wordt genoemd en een vrij begaanbaar stuk dat Parque Natural wordt genoemd, beslaat in totaal meer dan 1000 vierkante kilometer. Dat is ruim drie keer Texel!

 

De kerk in El Rocío

De kerk in El Rocío

 

Speuren naar de keizerarend

De tocht blijkt voor ons als Nederlanders niet zo heel erg bijzonder. De eerste 30 kilometer gaan over een strand dat grenst aan lage duinen. Daar zijn we wel aan gewend natuurlijk. Gids Rosa kwebbelt erop los om ons te wijzen op alle strandvogels. Maar wij ontwaren vooral heel veel meeuwen. Als we vervolgens het achterland in gaan, onder de parasoldennen door richting de moerassen, wordt het boeiender. Er ontstaat grote opwinding onder de Spaanse toeristen in de bus als ze een wild zwijn ontdekken met drie jonkies. Verder zien we vooral veel zand en een paar hertjes. Tot Rosa de chauffeur ineens laat stoppen en naar een boom wijst. Kijk, daar zit een keizerarend! En warempel… turend door onze telelens zien we hem zitten. Hoog op een parasolden. In het foldertje dat we van Rosa hebben gekregen is dit het vijftiende dier dat we kunnen aftekenen. Voor vogelaars moet deze tocht tegenvallen. Het is nog vroeg in het jaar, en in de moerassen zien we nog geen mus. Via de duinen hobbelen we terug naar het bezoekerscentrum. We overnachten in de parador, die midden in het natuurpark staat, boven op machtige zandrotsen. Het is geen parador zoals je die elders wel ziet, gevestigd in een imposant historisch gebouw. Nee, dit pand werd neergezet voor natuurliefhebbers en heeft eerder de uitstraling van een jeugdherberg dan van een luxehotel. Maar er is wel een fijn zwembad met uitzicht op zee. En in de avond smullen we in het restaurant van alles wat Huelva te bieden heeft: heerlijke garnalen, fantastische groene asperges en natuurlijk aardbeien.

Tips reizen, slapen en eten in Huelva

Huelva is gemakkelijk te bereiken via Faro in Portugal en vanuit Sevilla, waar vanuit Nederland en de grensstreek diverse luchtvaartmaatschappijen op vliegen. Je kunt bijvoorbeeld dagelijks naar beide steden vliegen met Transavia.

De parador van Mazagón ligt midden in het Parque Doñana en niet ver van Huelva en La Rábida. Magnifieke plek aan het strand, heerlijk zwembad, goed restaurant maar wat oubollige kamers. Uitstekend diner met proeverij van lokale lekkernijen.

Lekker eten kun je niet alleen in Acanthum maar ook in Puro Chup Chup, de favoriet van onze gids Jesús, fusionkeuken met ook vegetarische gerechten. In gezellig autoloos straatje met eigen terras.

Leuke uitstapjes vanuit Huelva

Je kunt in Huelva met gemak twee weken doorbrengen. Allereerst zijn er overal de prachtige zandstranden. Ook is het stadje Ayamonte, alleen door de rivier de Guadiana gescheiden van Portugal, een aanrader. Er heerst een Portugese sfeer met veel tegelwerk, heerlijke restaurantjes en culizaakjes waar je goede jamón de Jabugo kunt kopen, de ham waar Huelva trots op is. In het noorden van de provincie Huelva kun je bergdorpen bezoeken en wandelen in de Sierra de Aracena. Een populair uitstapje is ook een bezoek aan de mijnen van Río Tinto. Ook een dagje Faro (111 km) of Sevilla (92 km) is prima te doen.

 

 

Dit artikel is geschreven door Marjan Terpstra en werd in 2017 gepubliceerd in het glossy magazine ESPANJE! dat je hier kunt bestellen.