De bus van Córdoba naar Jaén bromt langs dorre akkers en verschroeide berghellingen. Achter die bergen bracht ooit El Tren del Aceite olijfolie naar de haven van Málaga. Op de oude spoorbedding ligt nu een fietspad. Een vinkje op mijn bucketlist. Fietsen langs het oliespoor in Andalusië.

Maar in de bloedhete bus slaat de twijfel toe: 119 kilometer door de grootste olijfboomgaard ter wereld in de ‘koekenpan’ van Spanje, waar de temperatuur zomers wekenlang boven de 40 graden piekt… Gekkenwerk!

Lees meer: Alles over Andalusië

andalusië-uitzicht-stad

Het is eind oktober en nog steeds 30 graden in Jaén, de enige stad aan de route. De airco in het hotel trekt het niet, maar in de fraai gerestaureerde baños árabes in de kelders van het Palacio de Villardompardo is het goed toeven, net als in de volumineuze kathedraal, die de omliggende bebouwing tot kabouterhuisjes doet verschrompelen. Verder is het arme Jaén vooral een stad van de gemiste kansen. De tram die het door auto’s gedomineerde centrum moest verbinden met de buitenwijken, werd na drie werken proefdraaien in mei 2011 stilgelegd om nooit meer te rijden. Een bittere overwinning voor protesterende buschauffeurs die voor hun baan vreesden.

Olijvenzee

Het drama sluit aan bij mijn missie: het spoor volgen van de trein die niet meer rijdt. El Tren del Aceite maakte zijn eerste rit van Jaén naar Málaga in 1893. Dertig gloriejaren met vele tonnen staal en olijfolie volgden, waarna het langzaam bergafwaarts ging met de olietrein. Met zijn snelheid van slechts 30 kilometer per uur was het geen groot succes bij reizigers en vanaf de jaren zeventig nam het gras het oliespoor langzaam over. Sinds 2001 is het spoor weer in gebruik voor fietsers en wandelaars. Hoewel oude spoorroutes nooit steil zijn, omdat een trein boven de 3% stijging wagons dreigt te verliezen, is de rijrichting wel een puntje van aandacht. De grondstoffen werden meestal vanuit het binnenland naar de kust vervoerd. In Spanje is dat bijna per definitie van berg naar dal. Beginnen bij de bron betekent dus hoofdzakelijk dalen. Starten bij de haven is meer iets voor trainingsbeesten. Vanaf de start net buiten Jaén gaat de eerste 20 kilometer omhoog en wordt meteen duidelijk waar de route zijn naam aan ontleent: een zee van olijfbomen, af en toe onderbroken door een wit dorp. De eerste 54 kilometer in de provincie Jaén heet dan ook Vía Verde del Aceite, ontleend aan het Arabische woord voor olie: az-zayt. De eerste bezienswaardige stop is Martos, het centrum van de olijventeelt in de provincie, en dat ruik je. Hier staat een raffinaderij waar de laatste waardevolle stoffen uit olijvenpitten worden gewonnen. Het proces verspreidt een bedwelmende geur van verbrande olijfolie in de wijde omtrek. Het centro histórico van Martos is een omweg waard, maar fietsend nauwelijks te doen. Het oude stadshart ligt op de uitlopers van de eenzame Jabalcuz, met ruim 1600 meter de hoogste top en route.

Meccanobruggen

Ondanks de monocultuur verveelt het uitzicht geen moment. Zoekend naar de weg van de minste weerstand, kronkelt de route door het heuvelland, immer geflankeerd door een decor van scherp gekartelde bergwanden van de Sierra Subbética, waarop om de zoveel kilometer de resten van een van de vele wachttorens zijn te ontwaren. Vier goed verlichte tunnels – waarvan de langste 333 meter – zorgen steevast voor change of scenery. De andere hindernissen die de trein moest overbruggen, zijn de ruige rivierkloven. Volgelingen van Eiffel bouwden negen meccanoachtige stalen viaducten die tot 80 meter boven de in dit jaargetij iele stroompjes uittorenen. Het geïmproviseerde wegdek van tegen elkaar geschoven spoorbielzen vereist enige stuurmanskunst en zitvlees. Tegenover het stationnetje van Alcaudete ligt de haciënda van het Mesón Rural La Vía Verde del Aceite als een paradijselijk eiland in de olijvenzee. De betoverende gastvrouw Lorena brengt je naar comfortabele appartementen rond het zwembad. Een echte oase. Vanuit hier is het 4 kilometer klimmen naar het welvarende adelaarsnest Alcaudete met burcht, kerk en stijlvolle hoofdstraat. Alles piekfijn gerestaureerd.

natuur-andalusië

Lunchen op het perron

Dag twee brengt ons in de provincie Córdoba, waar de route verdergaat onder de naam Vía Verde de la Subbética. We volgen hetzelfde spoor, maar het landschap wordt gevarieerder. Er is ineens water in overvloed met het stuwmeer van Vadomojón en de lagunes van Honda, Cinche en Conde o Salobral. In de winter is dit een paradijs voor vogelaars. Met de stadjes Luque, Zuheros, Doña Mencia, Cabra en Lucena is er ook aanmerkelijk meer leven langs het spoor. Diverse stations zijn omgebouwd tot horecagelegenheid, museum of ontmoetingspunt. Het station van Luque is een prima plek voor een almuerzo op het overdekte perron. De levendige bar in de hal is tevens winkel en verkoopt olijfolie uit de buurt. In de hangar ernaast is een informatiecentrum over olijfolie. De sleutel kun je aan de bar vragen.

Lees meer: Andalusië; Zee, woestijn en rustige dorpjes

Bevlogen spraakwaterval

Op de kruising met de CO-6209 naar Zuheros ontmoeten we de schilder Francisco Poyato, een lokale beroemdheid die in het voormalige VVV-gebouwtje zijn museo-estudio tot de nok toe heeft volgestouwd met eigen werk. Naast schilderijen ook veel beeldhouwwerk. Autodidact Poyato laat zich niet vastpinnen in een bepaalde school en dat leidt tot een kleurrijk en eclectisch overzicht. De zelfingenomen en bevlogen spraakwaterval leidt je graag rond en doet als een reporter verslag van zijn ontwikkeling en werk in de derde persoon. Het pittoreske bergstadje Zuheros, even verderop, wordt uiteraard getooid door de ruïne van een burcht. Om daar te komen moeten we weer vol op de pedalen. Drie bejaarde dorpsbewoners op het bankje van het burchtplein monsteren de bezwete fietsers meewarig.

Vleermuizengrot

Zo’n 4 kilometer verderop liggen de Cuevas de los Murciélagos. De druipsteengrotten huisvesten een van de grootste vleermuiskolonies van Andalusië. Een kwart van de 2 kilometer diepe grotten is toegankelijk voor publiek. Met 700 traptreden goed voor een sportief uurtje. Terug op de route van het oliespoor raken de olijfbomen steeds vaker vermengd met andere vegetatie en in Doña Mencia vinden we zelfs de eerste sherrybodega en een wijnmuseum. Bezoek en proeverij zijn te organiseren via de hartelijke fietsverhuurders van Subbética Bike’s Friends in het station, waar ook regionale producten te koop zijn.

Olijventeelt: slow growth

Zo’n 4 kilometer verderop liggen de Cuevas de los Murciélagos. De druipsteengrotten huisvesten een van de grootste vleermuiskolonies van Andalusië. Een kwart van de 2 kilometer diepe grotten is toegankelijk voor publiek. Met 700 traptreden goed voor een sportief uurtje. Terug op de route raken de olijfbomen steeds vaker vermengd met andere vegetatie en in Doña Mencia vinden we zelfs de eerste sherrybodega en een wijnmuseum. Bezoek en proeverij zijn te organiseren via de hartelijke fietsverhuurders van Subbética Bike’s Friends in het station, waar ook regionale producten te koop zijn.

olijven-in-andalusië

Spaans karakter

Dat Spanje wereldkampioen olijventeelt is – en de provincie Jaén met 70% van de productie hofleverancier – zie je in de Nederlandse supermarkten niet terug. Spaanse olijfboeren mopperen graag op de veel succesvollere Italianen, die miljoenen tonnen Spaanse olijven opkopen, persen, van een Italiaans etiket voorzien en de exportprijs verdubbelen. Daar komt langzaam verandering in. Net als wijn wordt de betere olijfolie voorzien van een denominación de origen (DO). Steeds vaker zie je ook de olijvensoort op het etiket staan. Olie met karakter heet aceite de oliva virgen en daarvan is de Extra de meest smakelijke. Een indicatie voor de kwaliteit is de zuurgraad, die altijd op het etiket staat. Tussen de 0,2 en 0,4% is top en tussen 0,4 en 1% goed. Virgen-olie met een hogere zuurgraad kun je beter laten staan.

Helpen plukken

De grote commerciële telers bieden allerlei faciliteiten voor olijftoerisme. Van een bezoek aan de pers, een rondleiding door de boomgaard tot daadwerkelijk helpen plukken. Oleícola San Francisco en Cortijo Spíritu Santo, zo’n 50 kilometer ten noordoosten van Jaén, organiseren dit soort activiteiten. Reken voor een bezoek met proeverij op €6 per persoon. Direct langs de route zijn geen bedrijven die dagelijks open zijn voor voorbijgangers, maar via de overnachtingsadressen op onze onlinekaart is meestal wel een bezoek te regelen. Een grappige trend die steeds meer kwekers omarmen, is het verpachten of adopteren (apadrinar) van een olijfboom. Je wordt dan voor een vaste periode en een vast bedrag ‘beschermer’ van een boom en krijgt in ruil een gegarandeerde opbrengst in olie uitgekeerd. Via Subbética Bike’s Friends kun je een bezoek boeken bij Apadrinar un Olivo in Rute, zo’n 20 kilometer ten zuiden van Lucena, dat aan de vía verde ligt.

Lees meer: Overnachten in Andalusië

De Vías Verdes del Aceite & Subbética verbinden Jaén met Estación de Campo Real net buiten Puente Genil over een afstand van 119 kilometer. Het best aanbevolen startpunt is Jaén, goed bereikbaar per bus of trein vanuit steden in de omgeving (Córdoba en Granada). Het frequentst bevlogen vliegveld in de buurt is het vliegveld van Málaga (vanaf €50 vlieg je erheen met Ryanair vanuit Eindhoven). De reis van Málaga naar Jaén duurt met de bus zo’n 4.20 uur en kost €16-25. De trein (€48-60) is even snel, maar op een deel van het traject (AVE) mogen geen fietsen mee, tenzij gedemonteerd en verpakt als bagage.

Fietsen mogen wel mee op de bus, maar of je ervoor moet betalen en of de wielen eruit moeten, kan per chauffeur verschillen. Met eigen (huur)auto halveert de reistijd. De beste site voor transport in Spanje is www.rome2rio.com. Voor fietshuur ter plekke is Subbética Bike’s Friends in Doña Mencia de beste optie. In Jaén zit Ciclos Boyer. De route zelf is grotendeels onverhard, maar het wegdek is prima en met elk type fiets te doen, mits er voldoende versnellingen op zitten om een paar korte steile stukken te overbruggen. Omdat het spoor letterlijk de makkelijkste weg zoekt, is het meestal klimmen naar de hoger gelegen dorps- en stadskernen.

Langs de route zijn diverse stijlvolle en comfortabele rurale hotels waar je voor zo’n €50-60 kunt overnachten. Jaén heeft voor zijn omvang een bescheiden hotelaanbod, maar wel een topper: de Parador op de berg net buiten de stad, waar de goedkoopste nachten €100 kosten. Er is niet veel reden om in Puente Genil aan het eind van de route te verblijven. Antequera of Málaga zijn interessantere bestemmingen met een ruim aanbod aan onderkomens. De enige officiële camping in de buurt ligt 25 km ten zuiden van Lucena bij het stuwmeer van Iznájar.

De wintermaanden vormen het olijvenseizoen maar in de herfst en lente zijn de beste tijden om te fietsen. Vanwege de mildere temperaturen. De zomermaanden kunnen ongenadig warm zijn, door de zuidelijke ligging van de stad, met temperaturen die pieken boven de 40 graden. Er wordt dan ook ten strengste afgeraden om tijdens de zomerperiode langs het oliespoor te fietsen. Vorst komt in Málaga slechts 1 of 2 nachten per een hele eeuw voor en op bijna alle dagen in het jaar bereikt de temperatuur minimaal de grens van 20 graden.

Dit artikel is eerder verschenen in ESPANJE! (nummer 4, jaargang 2015) en de informatie kan achterhaald zijn. Auteur: Harry van Dooren

Harry van Dooren (1966) verdiende zijn journalistieke sporen bij de Amersfoortse Courant en Dagblad Tubantia. Hij schreef over recht, voeding en gezondheid in de Consumentengids, waar hij na tien jaar afscheid nam als hoofdredacteur. Onder eigen vlag (www.arevista.nl) specialiseerde hij zich in duurzaamheid. In zijn vrije tijd fietst hij over opgedoekte spoorlijnen in heel Europa. Zijn reportages zijn gepubliceerd in Op Pad, De Reisgids en Espanje! Magazine. Meer daarover op: www.fietssporen.nl