Schrijver, journalist en hartstochtelijk fietser Marc Peeters ontdekte dat je ook in Spanje bij Hollandse fietsvrienden terecht kunt. Vaak in gehuchten waar verder niets is. Maar of je daar blind op kunt varen, eh fietsen… Een hilarisch verslag van zijn zware tocht door de Pyreneeën.
Er bestaat een vereniging die heet Vrienden op de Fiets. Let op, de hoofdletters V en F geven aan dat het om een officieel gezelschap gaat, want ‘vrienden op de fiets’ in persoonlijke zin, dat is iets geheel anders. De stichting Vrienden op de Fiets (afgekort VodF) biedt gastadressen aan voor reizende fietsers, aangeboden door andere fietsers. ‘Het zijn gewoon particulieren met een groot hart die Vrienden [met hoofdletter] warm onthalen, een gespreid bed bieden en ’s ochtends een heerlijk ontbijt serveren’. Aldus het voorwoord van de meest recente gids.
Gevluchte fietssympathisanten
Interessant is dat de gids niet alleen nationaal onderdak biedt, maar ook internationaal. Weliswaar in geringere mate, maar toch, voorafgaand aan mijn fietstrip door Noord-Spanje had ik voor de zekerheid de pagina met adressen in het Iberisch hoofdstukje toch maar geprint. De adresjes die in aanmerking zouden kunnen komen had ik – ook uit nieuwsgierigheid – opgespoord en aangekruist op de landkaart. Het ging grotendeels om kleine verafgelegen gehuchten (aldeas in het Spaans). Ja, fietssympathisanten die ons land zijn ontvlucht vind je niet in geürbaniseerde contreien. Die ene dag van de bewuste fietsreis ben ik op weg naar zo’n locatie. Ik heb de goede man na een laatste poging onverwacht toch nog te pakken gekregen. In de albergue peregrinos te Jaca krijg ik te horen dat ie inderdaad lid is van VodF, maar dat ie op tot heden nog nooit iemand op bezoek heeft gehad. Om te overnachten neem ik aan. Het klinkt wat zuchtend, alsof er een verplichting geldt, waarbij hij meldt dat ‘het kan’. Hij vraagt nog of ik beschik over een GPS. Ik zeg dat ik het plaatsje Aguinaliu al getraceerd heb op de kaart. En dat ik nog zal bellen als ik ‘eraan kom’. Over de vergoeding (‘symbolisch’ volgens de stichting) zullen we het nog wel hebben.
Oogstrelend dorpje
Leuk, ik kijk er naar uit. Ik ben ongeveer halverwege mijn reis, en ben wel weer toe aan brok ‘vertrouwd Nederlands onderhoud’. Maar meest zie ik uit naar de persoon, want wat doet die man daar in dat gehucht in de Aragonese bergen? Een teruggetrokken Ton Lemaire, gevlucht voor het materialisme en de efficiency uit onze kikkerdelta? Enfin, beelden en fantasie wellen onbevangen op. Die ochtend vertrek ik uit Riglos, het oogstrelend gelegen dorpje neergevleid tegen het verticaal-kolossale massief van Los Mallos. In de refugio ben ik verwelkomd door de Gentse Anna, in een mix van Vlaams en Spaans. Om redenen van de liefde voor een mooie Spanjaard verblijft ze hier reeds 7 maanden, en assisteert ze bij de huishoudelijke activiteiten. Riglos kent zowaar een station. Daar zou een trein langs moeten komen, de trein van Jaca naar Zaragoza, die ook stopt in Huesca. Dat laatste is zeker, of hij stopt in Riglos hangt ervan af of de conducteur weet dat er iemand ter plekke wil uitstappen (om daar te gaan hiken), of dat de machinist zo alert is om iemand te zien zwaaien op het godverlaten stationnetje. Zoals ik dan. Vanaf het dorpje gaat er een steil weggetje zonder wegaanduiding naar beneden. Gelukkig was ik gisteren al op verkenning geweest. Net buiten de bebouwing glij ik bijna uit over wat smurrie op de weg. Ik draai me nog eens om, en ontdek dat het vijgen zijn, ze liggen daar uitgeteld op straat. Vijgen zijn calorierijk, en zijn een aangename energie-opwekker, zo weet de ervaren fietser. Ik raap er 3 op, en na ze met wat water afgespoeld te hebben stop ik ze in mijn stuurtas. Beneden aangekomen is het wachten. Indianen als Winnetou kunnen een trein van tientallen kilometers afstand aan horen komen door hun oor op de spoorrail te luister te leggen. Die kunst versta ik niet.
Bij het uitrijden van Barbastro passeer ik een kleine tienda. Daar ga ik wat biertjes kopen. Alvast iets om naar uit te zien, een welkomsttoast met mijn gastheer.
Vertrek vanaf Huesca
Blij en opgelucht ben ik toch als er een trein om de hoek verschijnt. Niet met een rookpluim zoals in de tijd van Winnetou, maar wel met een aangenaam tuffend gangetje. Ik neem geen enkel risico en ga toch maar als een hyperkinetische adhd-er op en neer springen. In the shuffling madness of the locomotive breath. Op het spoor springen lijkt me iets te brutaal. Ja, hij stopt, en de conducteur helpt me met inladen. Ik neem de trein, enerzijds om tijd te winnen, op weg naar Aguinaliu, er resteren dan vanaf Huesca nog zo’n 85 km, dat vind ik genoeg. Plus dat ik voor fietsen grotendeels aangewezen ben op de schouder (zeg maar de pariastrook) van de Carretara Nacional. En daar heb ik eigenlijk wel schoon genoeg van. Rond 12 uur begin ik in Huesca aan het echte werk. (Helaas geen tijd voor een bezoek aan de mooie Plaza de Ainsa.) Er blaast nog steeds, zoals alle dagen voordien, een flinke westenwind. Ook dat heb ik ingecalculeerd. Mijn beoogde aankomsttijd is begin van de avond. Ik verheug me op het welkomstdrankje. De drie vijgen worden onderweg verorberd. Als ik in Barbastro ben ga ik mijn fietsvriend maar eens bellen. Hij zegt dat het nog zo’n 25 km is. Ik vraag of wat meenemen zal, 2 biertjes bijvoorbeeld. Nee, voor mij hoef je niks mee te nemen. Ik vraag hem of er in het dorp een bar is, of iets waar ik nog wat kan eten. Nee, hier is niks, maar beneden bij het stuwmeer ligt wel een restaurant, bij een camping. Hij zegt dat hij het bed zal gaan opmaken. Enthousiast klinkt het niet. Tegelijkertijd welt die nieuwsgierigheid maar op, wat is dit voor een figuur, wat spookt ie daar uit, welke geschiedenis draagt hij met zich mee, hoe kijkt hij tegen het leven aan? Wordt dit een ontmoeting van twee zonderlingen, twee eenzaten die zich Aussteiger voelen. Ik besluit om onderweg dat restaurant op te zoeken, en daar iets, een stevige bocadillo para llevar, te nemen. Bij het uitrijden van Barbastro passeer ik een kleine tienda. Daar ga ik wat biertjes kopen. Alvast iets om naar uit te zien, een welkomsttoast met mijn gastheer.
Wat leuk dat je onze site bezoekt! Wil je meer berichten en artikelen lezen over Spanje? Dan is ons glossy magazine ESPANJE! ook een aanrader. Ook leuk als cadeau trouwens. Je leest het een jaar lang voor nog geen twee tientjes. Hier kun je het bestellen
Van geraas naar de stilte
Ik loop naar binnen, en daar hoor ik dat nummer op de radio met die heerlijke intro.
Die kennen ze hier dus ook. He despertado en el fondo de este pozo sin saber quién soy, como he llegado. Ik ben weer thuis, de vertrouwdheid spat ervan af. Ik vertel de verkoopster dat ik op weg ben naar Aguinaliu. Daar heeft ze nog nooit van gehoord, ook al ligt het hier slechts 25 kilometer vandaan. Hmm, spreek ik het soms verkeerd uit? Twee marsen gaan mee. De blikjes San Miguel verdwijnen in de fouragetas. Ik ga nog eventjes flink op de pedalen. T’is een rotstuk, mijn krachten beginnen weg te vloeien. Niet lelijk, zo langs de río Cinca, maar ik begin het wat beu te raken, dat geraas van het verkeer. Bovendien een batterij aan tunnels. Achterlampje aan, ningún problema. Dan doemt het stuwmeer op. Maar waar is dan dat restaurant? Moet ik daarvoor soms van de route af? Ik zie de camping in de verte, het lijkt me echter niet slim om dat nog op en neer te fietsen. Ik besluit de goede man uit te nodigen om na aankomst met mij aldaar een cena te nuttigen. Hij zal allicht over een auto beschikken. (Hoe overleef je anders zo ver in ‘the middle of nowhere’?) Ook goed om te ‘socializen’. Op dit moment neem ik als boost nog snel een mars. En gelukkig is daar al snel de afslag naar het dorpje. Maar die afstand…, dat is meer dan de geschetste 25 km. Ben al lang blij dat ik verlost ben van die knorrende beesten. Wat een genot zo’n klein weggetje. Hoe mooi verstild is het hier. Waar ik niet verlost van ben: insecten, die het wel fijn vinden om mij te vergezellen op weg naar de fietsvriend. Ik klim rustig verder, het dorp, mijn overnachting zal weldra opdoemen.
Door de lage snelheid kukel ik pardoes naar links als een dominosteen rechtstreeks in het doornig struikgewas, de fiets bovenop me.
Geen hartelijk ontvangst
Het bordje Aguinaliu als poort naar de verlossing. Geen idee waar mijn fietsvriend precies woont. Ik probeer hem te bellen, geen connectie (of geen bereik). Ik vraag het aan een wat ouder echtpaar dat net de stallen voor die dag lijkt te sluiten. “Sí, arriba.” En hij wijst naar boven, daar waar een deur openstaat. Ik kijk naar boven, mijn hemel, nog zo’n stuk omhoog, naar waar vroeger de kerk was. Iglesia numero 1 is het adres waar ik moet zijn. Er volgt een godsgruwelijk steil stukje. Ik trek het niet meer, zelfs niet op het lichtste verzet. Ik wil mijn linkervoet uit de klikpedaal trekken, maar dat lukt niet. Door de lage snelheid (om en nabij de 5 km/u) kukel ik pardoes naar links om, als een dominosteen (het oogt als slapstick, een reclamebord dat omdondert bij een rukwind), rechtstreeks in het doornig struikgewas, de fiets bovenop me. Verdorie, dat ook nog. Gelukkig kan ik me snel bevrijden, en blijk ik er met wat stevige schrammen en onderaan de kuit een lichte kneuzing vanaf te komen. Ik besluit de rest van het stukje maar te lopen. De weg verandert in een stenig boerenerfpad. Dan kom ik bij de huizen, en ik zie rechts van me een man in een moestuintje het gewas of de groenten inspecteren. Ik spreek hem aan: “Estoy buscando el señor…” “Ja, dat ben ik”. Aha, mijn fietsvriend, de Candide [1] van het dorp. “Ik kom eraan”, zegt ie. Boven wacht ik, en daar komt ie aan, mijn fietsvriend. Gehuld in een T-shirt met allerlei ventilatiegaten, ontstaan door slijtage. Steunkous aan één kant. Op het T-shirt een verwijzing naar een BTT (Bici Todo Terreno) koers. Toch zeker een fietsliefhebber. Ik stel me voor, en hij stelt zich voor als Albert (al weet ik dat niet zeker, wat ik ben zo uitgeteld dat ik me niet volledig kan concentreren). Het verse bloed op mijn onderlijf merkt ie niet op. Ik vraag hem of hij blij is gezelschap te ontvangen. Die vraag valt hem koud op het dak. “Het zal wel de Hollandse manier van communiceren zijn.” Ik bied hem aan om een biertje te drinken. Nee, geen behoefte. “Ik ga je bed opmaken.”
Dubbel pech
Ik noem meteen ‘man en paard’, en bied hem aan om met mij straks een avondmaal te nuttigen. Nou, daar heeft ie helemaal geen zin in. “Bovendien, ik heb geen auto.” Ok, dat maakt hem eigenlijk wel sympathiek, of: raadselachtiger. Ik zeg dat ik niks heb om te eten. “Ja, 1 mars, en 16 rozijnen.” “Tsja, ik bied u een bed aan, en u mag douchen hier. En voor de rest moet u zelf uw eigen gang maar gaan.” Mijn illusies verdampen gelijk de zweetdruppels op mijn gezicht. Wat ga ik in hemelsnaam hier vanavond doen? Kan ik een volgende ramadan doorstaan? Dit gaat het niet worden. Ik denk aan dat voorwoord: ‘Het zijn gewoon particulieren met een groot hart die Vrienden warm onthalen, een gespreid bed bieden en ’s ochtends een heerlijk ontbijt serveren’. Albert staat er wat schaapachtig bij. Hij zegt nog: “U kunt zelf naar het restaurant fietsen”. “Ja, en dan in het donker weer terugfietsen.” Bovendien, ik zeg het niet hardop, ik ben compleet uitgewoond. “Ik ga verder”, met een beteuterd gezicht. Ik had op meer gerekend. Een lekker avondje met een heerlijk fles vino tinto, met dit schitterende uitzicht. Wat mijmeren over het leven, over fietsen, over wat er mis is met Nederland. Albert bekijkt mijn fiets. “Met voordragers”, mompelt hij. “Daar kan ook wel een tentje bij”, daarmee suggererend dat ik hier helemaal niet had hoeven aan te kloppen. “Ja”, zeg ik wat bits, “een stoeltje kan ook, alles kan.” Ik bestudeer de kaart en vraag hem of Torres del Obispo een hostal bezit. “Ja, daar is logies.” “Ok, mag ik mijn bidons nog bijvullen?” Ik loop mee naar binnen, en zie op de aanrecht een uitgebreide verzameling weckflessen. Met wat water veeg ik mijn bloedvlekken enigszins weg. Ter afsluiting nog een foto van het uitzicht. En zowaar een selfie van ons beiden. Een ‘tot ziens’, en weg ben ik, wat moet ik hier nog. Het weggetje terug voelt als een verademing. In Torres del Obispo vraag ik naar het hostal. “No, está cerrado, están de vacaciones.” Nee, ook dat nog. Ik ben de wanhoop nabij. Deze dag overschrijdt de grenzen van het fysiek toelaatbare. Het advies is om door te fietsen naar Benabarre. “Solo una cuesta” (slechts één helling). Op die helling gaat het licht uit. Het blijkt een vies zuigend stuk vals plat, parallel aan de teruggekeerde hel van het snelverkeer. Ik ga in arren moede zelfs een stuk lopen, de accu volledig opgedroogd. Dan verschijnt daar toch het dorpje, even vragen, en ja hoor, in het centrum ligt Hostal Mars. (Beter een Mars boven je hoofd dan in je bek zullen we maar zeggen). In de bar onder het hostal is sfeer als vanouds. Ik ben weer thuis, zou je kunnen zeggen. Geen Vrienden op de Fiets, maar Vrienden in de Bar hier, in Hostal Mars. Op mijn kamertje streel ik de schrammen van mijn val. Ik trek mijn fietsschoenen uit, en merk dat de smurrie van de vijgen aangekoekt is bij de klikplaatjes, dat verklaart het een en ander. Vijgen na Pasen. Snel gris ik de blikjes San Miguel tevoorschijn, mijn eigen welkomstdrank hier. Ik drink ze achter elkaar met volle teugen op, en val achterover op het bed, uitgeteld. Het is weer goed zo.
[1] Bekend van de roman van Voltaire. Hoofdpersoon Candide eindigt met de beroemde leus: “Il faut cultiver notre jardin”.